Is het de eerste dag van een nieuwe lockdown, of is het de 372e dag van de eerste lockdown? Ik weet het soms niet meer. De dagen rijgen zich aaneen. ’s Ochtends om tien voor zeven gaat de wekker in de vorm van kleuterdochter die vanuit haar slaapkamer roept dat ze wakker is. We slaan de dekens van ons af, hijsen ons in pyjamabroek en ochtendjas, drinken koffie terwijl het buiten nog donker is. Smeren boterhammen voor de dochter, de eerste met smeerkaas, de tweede met Nutella, want we hebben geleerd dat je altijd eerst iets gezonds moet eten, ze vraagt om een glas water, dat geven we, als het eten gedaan is wassen we haar mond en handjes en helpen haar met aankleden. Daarna zoek ik mijn eigen kleren bij elkaar. Hoe vaak heb ik deze broek al aangehad? Maakt dat iets uit? Had ik mijn haar eigenlijk moeten wassen? Ach, als ik er een staart in maak is het vast prima.
De dagen rijgen zich aaneen. Ik maak samen met mijn dochter een enorm spoorwegennetwerk van houten treinrails, van de salontafel naar de tv en weer terug, onderweg een scala aan splitsingen, bruggen, omwegen, hijskranen en stations. Ik zeg toetoet terwijl ik een kralenketting aan wagonnetjes voorttrek over de rails, mijn knieën doen zeer van het over de grond heen en weer schuifelen, ik ben de jongste niet meer maar ik klaag niet. Buiten is het grijs en of het regent check ik op de buienalarmapp op mijn telefoon, omdat mijn ogen het verschil tussen nat en droog al niet eens meer kunnen onderscheiden. Dat het koud is staat vast.
Niemand heeft dit gewild en toch zijn we hier. Ik doe de slaapkamerdeur dicht om een uur te kunnen schrijven, ik regel oppas om de gaatjes van boommeetings te kunnen dichten, ik fiets naar de speeltuin om urenlang schommels te duwen, ruzietjes te sussen en verkleumde handjes tussen mijn handen warm te wrijven. Mijn dochter hangt tegen mijn schouder en zegt dat ze me lief vindt. Mijn dochter durft ’s avonds niet te gaan slapen als ik niet elke vijf minuten even kom kijken, bang dat ik van de een op andere dag verdwijn, zoals haar juffrouw ook opeens verdween. Mijn dochter die vroeg: “Mama, waarom ben ik altijd alleen?” Ik had geen passend antwoord, in ieder geval niet eentje die haar kon uitleggen waarom ze al een kwart van haar leven in relatieve isolatie doorbrengt. Met “dat is omdat veel mensen ziek zijn” hoef ik niet meer aan te komen, die zinsnede heeft ze al zo vaak gehoord dat de betekenis ervan verloren is gegaan.
We bedenken wat we gaan eten, we gaan om beurten een rondje fietsen, we schrijven aan onze boeken, we voeren telefoongesprekken waarin we speculeren over wat wanneer weer mogelijk zal zijn en of we al dan niet zullen anticiperen en zijn moedeloos van het verschuiven in agenda’s, en klagen daarover graag tegen elkaar in lange zoommeetings. De stroom relativerende opmerkingen zijn langzamerhand opgedroogd, alleen pikzwarte memes en diepdonkere grappen zorgen nog voor een spontane en bevrijdende lach. Want we moeten blijven lachen, altijd blijven lachen.
We maken er het beste van, en we kunnen ons van sommige dingen al niet meer voorstellen hoe het ook alweer was. Dat je iemand een kus en knuffel gaf bij binnenkomst. Dat je rustig tegen iemand opbotste in de supermarkt om bij een pak melk in het bovenste schap te komen. Hoe je ’s ochtends in een overvolle trein stapte om een uur reizen later een vergadering van drie uur voerde die zich prima liet samenvatten in een enkele mail. Nu het nieuwe normaal zich niet tot een 2020-fenomeen lijkt te beperken, maar zijn vlerken om 2021 heeft gevouwen, is er geen nieuw normaal meer, alleen een verleden waarin veel zaken anders waren dan nu.
De vreemde gelatenheid en melancholie waarmee we elke dag volhouden en doorbijten is een oerkracht die zich niet liet voorspellen, maar het is er en we laven ons eraan zo lang als nodig. Niet omdat we daarin een keuze hebben, maar omdat het moet. En als iets moet, dan moet het. De kernwaarden die overblijven wanneer het vlees van onze botten gevreten is, zijn betrekkelijk eenvoudig. We blijven doorgaan, we blijven zorgen, zoeken naar nieuwe manieren, naar wat nog wel kan, onze tegenzin verandert in sleur die op zijn beurt verwordt tot een deken van discomfort waaraan we wennen. We blijven zoeken naar schoonheid en troost. We blijven die vinden tussen de scherven van ons verleden. We blijven onszelf verbazen.
Het leven is zwaar maar goed te doen…