Dit artikel verscheen op 3 september 2015 in Vrij Nederland
Achttien was ik, toen ik compositie ging studeren aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Op maandagavonden hadden we groepslessen, van acht tot tien. De lessen liepen steevast uit, waarna de meeste studenten nog even de kroeg in doken. Ik niet: ik moest nog met de trein terug naar Utrecht, waar ik op kamers woonde. Al snel ontdekte ik dat een van mijn hoofdvakdocenten dezelfde trein nam, en niet lang daarna besloten we dan maar samen te reizen. Na een paar maanden waren onze gesprekken van formele uitwisselingen veranderd in diepgaande dialogen. We praatten over veel, zo niet alles wat ons bezighield. Voor we de trein namen, kochten we nog snel vier halve liters bier bij de AH to go – wel zo gezellig. We roddelden over studenten en docenten. Het was wij tegen de rest van de wereld.